255.
Roek.
Corvus frugilegus L.
Fam: Corvidae.
E: Rook.
F: Corbeau freux.
D: Saatkrähe.
Kenmerken: Lengte ongeveer 46 cm. Zwart met purperen glans. Naakte,
grijswitte snavelwortel tot oog en kin. Snavel slanker, puntiger dan van
zwarte kraai, grijszwart. In zit slordiger verenkleed niet afhangende dijveren.
Juv. doffer en met bevederde snavelwortel.
Vlucht: Oude vogels met onbevederde snavelwortel. Vlucht recht
met regelmatige vleugelslag, krachtiger dan zwarte kraai. Gevingerde vleugel
als zwarte kraai. Stapt enigszins deftig, hipt weinig. Zeilt met gebruikmaking
van windstroom, maar ook zonder dat.
Geluid: Een helderder en minder scherp ‘kaah'. Met buigingen.
Ook opvallend 'kaw-kaw'. Verder nog verschillende andere krassende geluiden.
Biotoop: Vooral in bouwlanden met hier of daar bomen, parklandschap,
parken aan buitenrand van steden.
Voedsel: Wormen, slakken, larven van insekten, engerlingen,
emelten, muizen, jonge vogels, afval, aas, vruchten en graan.
Gezelschap: Kolonievogel. Buiten broedtijd in kleine en
grotere troepen, soms alleen gepaard. Vaak met kauw of bonte kraai.
Broedtijd: Plaatselijk algemene broedvogel in kolonies in ons
land en België. Van maart, soms febr. tot mei.
Broedduur: Ongeveer 18 dagen. Het vr broedt alleen, m houdt
de wacht, gaat 's avonds naar slaapplaats, voedt het vr. Bebroeding vaak
vanaf het eerste ei. Jongen worden door beide vogels verzorgd en vliegen
na ruim 4 weken uit.
Nest: In hoge bomen; oude nesten worden weer gebruikt. Nesten
dicht opeen; verschillende in één boom. Van takken en twijgen
met aarde, gevoerd met wortels, gras, mos, stro. wol enz. Takroof van andere
nesten.
Legsel: Gewoonlijk 3-5, soms 6 eieren, zelden 7. Kleur als van
dieren van zwarte kraai, maar meer grijs. Gemiddeld 40 x 27 mm.
Broedgebied: Faröer, Groot-Brittannië en Ierland,
Noorwegen. alleen Osloflord, Zuid-Zweden, westkust Finland, Rusland,
noordelijk tot 68o N.B.: West-Siberië tot Jenissei; zuidelijk in Europa
tot Midden-Frankrijk . Noord-Italië,
Hongarije, Servië; verder in 0.-Macedonië. Bulgarije en Roemenië.
Ook in Noord Spanje.
Voorkomen: Broedvogels in ons land en België zijn in hoofdzaak
stand- en zwerfvogel. Trekkers komen uit Duitsland en overwinteren in ons
land en aan de oostkust van Engeland. Vogels uit Midden en Oost-Europa
overwinteren in België en Frankrijk. Trekrichting is W. tot ZW. ten
W. In het noorden van ons land meer WZW. tot ZZW. Herfsttrek in hoofdzaak
in okt. en begin nov. Terugtrek van febr. tot in mei. In de winter soms
rushes. Dagtrekker. Slaapvluchten soms met bonte kraai of kauw.
Bron: Sluiters J.E. 1962 (vierde druk). Prisma Vogelboek. Uitgeverij
Het Spectrum, Utrecht Antwerpen. |