Zodra
er economische belangen in het spel komen vindt de mens hierin al gauw
een rechtvaardiging om andere belangen naar de achtergrond te schuiven.
Zeer vaak is dit het geval ten aanzien van natuur en milieu. Daarbij wordt
vaak niet verder gekeken dan de neus lang is, met als gevolg dat we nu
al geconfronteerd worden met de gevolgen van ondoordacht handelen van vorige
generaties; we hoeven alleen maar te denken aan de vele gifbelten die nu
te voorschijn komen. Ook bij de behandeling van het probleem van wildschade
in de landbouw kan men een ondoordacht en willekeurig beleid bespeuren.
Wijdverspreid is de gedachte dat het terugdringen van aantallen van schadelijk
geachte soorten de enige manier is om schade te beperken. Daarbij wordt
er ten onrechte van uitgegaan dat met het doden van een aantal dieren ook
inderdaad de nodige aantalsreductie wordt bereikt. Als er dan, ondanks
het afschieten van schadelijke dieren, toch schade is, leidt dit maar al
te gemakkelijk tot de conclusie dat er méér moeten worden
geschoten. Alle aandacht wordt zo gericht op de bestrijding van de dieren,
in plaats van op het beperken of voorkomen van schade - en dat is niet
altijd hetzelfde. Veel te weinig wordt er gekeken naar de effectiviteit
van verschillende verjaagmethodes.
Zeer duidelijk kwam dit naar voren bij de problemen rondom de roek.
De roek
De roek behoort tot de familie van de kraaiachtigen, net als de raaf,
zwarte kraai, bonte kraai, kauw, ekster en vlaamse gaai. Zijn wetenschappelijke
naam is Corvus frugilegus, Hij heeft een glimmend zwart verenkleed met
een enigszins blauwe glans. Het belangrijkste onderscheid met de zwarte
kraai is dat de snavelbasis en het voorste deel van de kop wit zijn. Jonge
roeken hebben dit nog niet, en kunnen daardoor in het veld gemakkelijk
verward worden met de zwarte kraai. De roek is ongeveer 46 cm lang, dus
duidelijk groter dan de kauw, waarmee hij vaak samen in groepen voorkomt.
Roeken leven het hele jaar in groepen. In de herfst en winter verzamelen
ze zich in hele grote groepen, waaronder veel roeken uit noordelijke landen,
en zoeken gemeenschappelijke slaapplaatsen op, vaak samen met andere kraaiachtigen.
In de ochtend verdeelt de groep zich om te gaan fourageren.
In maart gaan de groepen hun eigen kolonie weer gebruiken om te nestelen.
De nesten liggen meestal in de toppen van hoge bomen, vaak onbereikbaar
voor mensen. In ons land worden eind maart of begin april 3-5 eieren gelegd.
De eieren komen uit na 16-18 dagen, en de jongen verlaten ongeveer 30 dagen
later het nest, tussen begin en midden mei.
Roeken fourageren voornamelijk in open landschap, vooral op grasland.
Een groot deel van het voedsel bestaat uit dieren die in, op of boven de
grond leven, zoals regenwormen, emelten en verschillende insekten. De waarde
van de roek als bestrijder van insektenplagen wordt vaak aangehaald. Naast
grasland heeft de roek ook akkerland als fourageergebied waar vooral ingezaaide
granen en morsgranen worden gegeten, soms ook aardappelen en erwten.
De Populatieontwikkeling
Volgens de telling van 1980, uitgevoerd door Faunabeheer, waren er
in dat jaar 19.175 roekenesten in ons land. Dit is een toename sinds 1970
met bijna 80% (in 1970 waren er 10.683 nesten). Deze toename is grotendeels
tot stand gekomen tussen 1975 en 1980 (in 1975 waren er 10.956 nesten).
Door deze relatief grote aantalstoename ontstond er nogal wat onrust
onder de boeren, vooral in streken waar de toename het sterkst en de schadegevoeligheid
van de landbouw groot was (Noord- en Zuid-Oost Drenthe).
Nu is het geen juist uitgangspunt de toename te projecteren tegen het
aantal nesten dat er in 1970 was, toen een dieptepunt werd bereikt. Feijen
maakte een vergelijking tussen het aantal nesten in 1944 (een betrouwbare
telling) en in 1970, en kwam tot de conclusie dat er een afname van bijna
80% (36.884 nesten) had plaatsgevonden (tabel 1, 1e kolom), terwijl de
toename in de jaren '70 slechts 8.492 nesten bedraagt. Maken we eenzelfde
vergelijking met de aantallen nesten in 1944 en 1980, dan zien we dat er
in 1980 60% minder roekenesten waren dan in 1944 (tabel 1, 2e kolom). Men
kan dus constateren dat er lokaal een goed herstel is opgetreden, maar
landelijk bezien slechts in beperkte mate. In figuur 2 is weergegeven hoe
het verloop van het aantal roekenesten per provincie is geweest in de jaren
1944, 1970 en 1980.
Hieruit blijkt dat bijna overal een gedeeltelijk herstel is opgetreden,
maar dat alleen de aantallen in Drenthe en Friesland die van 1944 benaderen.
Provincie |
vergeleken met 1944 |
vergeleken met 1944 |
Groningen |
7.............. |
37.............. |
Friesland |
37.............. |
7.............. |
Drenthe |
64.............. |
21.............. |
Overijssel |
80.............. |
67.............. |
Gelderland |
85.............. |
78.............. |
Utrecht |
82.............. |
88.............. |
Noord-Holland |
88.............. |
73.............. |
Zuid-Holland |
92.............. |
94.............. |
Zeeland |
100.............. |
100.............. |
Noord-Brabant |
87.............. |
65.............. |
Limburg |
85.............. |
80.............. |
Nederland |
80.............. |
60.............. |
Gif en bestrijding
Als belangrijkste oorzaak van de grote achteruitgang na de oorlog van
de roek in Nederland noemen Koelink en Laheij het gebruik van zaaizaadontsmettingsmiddelen
in de landbouw (aldrin, dieldrin, heptachloor en vooral methyl-kwikverbindingen).
Ook in Groot-Brittannië en Zweden is de roek achteruitgegaan. In Zweden
is een duidelijk verband gevonden tussen het gebruik van methylkwikhoudende
stoffen en de achteruitgang van het roekenaantal. Daarnaast hebben veel
bestrijdingsakties plaatsgevonden, waarbij kolonies verstoord en voornamelijkjonge
roeken (takkelingen) geschoten werden. Ondanks het verbod op het gebruik
van genoemde zaaizaadontsmettingsmiddelen in 1969 en het niet meer openen
van de jacht vanaf 1977, is de roek praktisch niet teruggekeerd in een
aantal provincies, en is in de meeste andere slechts een gedeeltelijk herstel
opgetreden. Hoe staat de roek er nu voor in Nederland? Om te beginnen is
de dichtheid (0,6 nest/km2) laag vergeleken met die van Denemarken
(1 nest/km2) en Groot Brittannië (4,8 nesten/km2).
Verder is hierboven al geconstateerd dat de roek nog vrijwel ontbreekt
in enkele provincies waar hij vroeger wel voorkwam. Toch is niet het hele
beeld somber, want het is hoopgevend dat de stand in Drenthe zich in tien
jaar heeft kunnen herstellen.
Het feit dat een aanzienlijk deel van het totale roekenbestand van
Nederland (30%) in Drenthe broedt, terwijl hier ook de meeste overlast
van de roeken ondervonden wordt, benadrukt nog eens het belang van het
vinden van oplossingen voor de problemen die in deze provincie optreden.
Figuur 2 Aantal nesten per provincie in 1944, 1970 en 1980.
Landbouwschade door roeken
Roeken eten zowel dierlijk als plantaardig voedsel. Het blijkt niet
eenvoudig te zijn om de verhouding ervan vast te stellen. Het bekijken
van maaginhouden is een methode die tot overschatting van de hoeveelheid
plantaardig voedsel leidt aangezien dierlijk voedsel sneller verteert.
Vast staat dat de roek het grootste deel van het jaar niet schadelijk is,
maar zelfs nuttig. Feijen geeft aan dat de roek in vele landen als een
nuttige vogel beschouwd wordt.
Als een soort niet mag worden geschoten, kan een verzoek tot vergoeding
van landbouwschade veroorzaakt door deze soort worden ingediend bij het
Jachtfonds. Vanaf 1978 gebeurt dit voor de roek, met name in de provincie
Drenthe.
De schade wordt getaxeerd door de Wildschadecommissie (Wico), waarin
beëdigde deskundigen op het gebied van de landbouw en de jacht zitting
hebben. De uitgekeerde schade in Drenthe bedroeg in 1978 fl 24.400, in
1979
De toename van de klachten is niet alleen toe te schrijven aan een
reële toename van de schade, maar ook aan het meer bekend worden bij
de boeren van de mogelijkheid om klachten in te dienen.
Dit is gebleken uit gesprekken met boeren, die vertelden er door collega's
op gewezen te zijn. Volgens de ambtenaar van de Direktie Faunabeheer zijn
nog niet alle boeren bekend met de mogelijkheid om klachten in te dienen.
Schadebepaling moeilijk
De grootste schade wordt ondervonden tijdens de voorjaarsinzaai van
granen, en aan de melkrijpe korrel van de granen in de zomer. Daarnaast
is er schade bij de maisinzaai en incidenteel in de aardappelen en suikerbieten.
In het voorjaar treedt schade op door het oppikken van zaaizaad en
het uittrekken van kiemplanten van granen. Daarbij lopen de roeken de rijtjes
af, zodat er bepaalde delen van de akker uitgedund worden. Vaak blijkt
later in het jaar dat de schade meevalt, omdat het overgebleven gewas meer
uitgestoeld is. Ook blijkt dat boeren vaak dichter zaaien dan nodig is,
d.w.z. meer zaaigoed gebruiken dan nodig is voor een optimale opbrengst.
In zo'n geval valt de uiteindelijke schade vaak erg mee.
Schade aan de melkrijpe korrel ontstaat als graan gelegerd is, of omgeknakt
wordt. Bij het beoordelen van de schade is het niet altijd goed mogelijk
om met zekerheid vast te stellen of er uitsluitend sprake is van roekenschade.
Als het graan gelegerd is, kunnen ook eenden en duiven ervan profiteren.
Dan is het wel erg moeilijk om het aandeel van de roeken in de schade te
beoordelen. Legeren kan, behalve door sterke wind en onweer, bevorderd
worden door overbemesting, of door te dicht zaaien. Er zijn aanwijzingen
dat het omknakken van halmen veelal 's nachts en 's avonds plaatsvindt
door eenden. Als er dan overdag roeken afkomen op de omgeknikte halmen,
worden ze als de boosdoeners gezien. Dat eenden 's nachts halmen omknakken
is mij verteld door enkele jachtopzieners, die 70-80% van dit soort schade
toeschrijven aan de eenden.
Kauwen
Een deel van de aan roeken toegeschreven schade wordt veroorzaakt door
kauwen, omdat deze dikwijls samen met roeken in groepen fourageren en grotendeels
hetzelfde voedsel eten. Het is opmerkelijk dat er vanaf het jaar dat roekenschade
geclaimd kan worden, alleen maar schade door roeken schijnt te worden aangericht,
terwijl tot 1977 schade werd toegeschreven aan roeken én kauwen.
Twijfel over de rol van de roeken kan ook ontstaan als er sprake is
van aangetaste gewassen. Uit onderzoek is gebleken dat roeken aan de planten
kunnen zien wanneer ze aangetast zijn, b.v. door ritnaalden. Als een ziek
gewas. b.v. mais aangetast door ritnaalden, door roeken wordt bezocht,
wordt de schade toegeschreven aan de vogels, terwijl men zich af kan vragen
wat er van het gewas terecht gekomen zou zijn als er geen roeken op afgekomen
waren.
Samenvattend kan dus worden gesteld dat enkele factoren het taxeren
van de schade zeer bemoeilijken, terwijl bovendien het aandeel van de roek
niet altijd duidelijk kán zijn.
Het beperken van schade
Zoals gezegd was er sinds het eind van de jaren zestig een toename
van het aantal roeken, nadat het gebruik van methyl-kwikverbindingen als
zaaizaadontsmettingsmiddelen in de landbouw verboden werd.
Toch was de stand in 1977 nog dermate laag dat de jacht op deze soort
werd gesloten. Hiermee werd dus aan landbouwers ook de mogelijkheid ontnomen
om eventuele schade te bestrijden door inschakeling van de jachthouder.
Maar wél konden zij nu schadeclaims indienen bij het Jachtfonds,
zodat het al snel duidelijk werd dat het herstel van de roek, met name
in Drenthe, aanleiding gaf tot klachten over schade.
Met het stijgen van de uitgekeerde schade, nam ook de roep om heropening
van de jacht toe. De Minister van Landbouw besloot daarop tot de afgifte
van vergunningen ex art. 53 van de Jachtwet (124 in 1980, 116 in 1981)
aan een aantal, verspreid over de provincie Drenthe wonende personen. Bij
(dreigende) schade zouden deze dan snel aanwezig kunnen zijn om de roeken
te verdrijven. In 1980 werden op deze manier volgens opgave van de vergunninghouders
1074 roeken geschoten in Drenthe!
De Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels was ernstig verontrust
over het zeer forse afschot, temeer omdat desondanks de gemoederen rond
de roek niet leken te bedaren.
Wederom werd er vanuit gegaan dat het doden van de vogels de enige
manier is om schade te beperken. Andere verjaagmethodes werden niet serieus
uitgeprobeerd. De Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels besloot
om een onderzoek te laten verrichten naar deze alternatieve verjaagmiddelen,
omdat dit door de betrokken overheidsinstanties niet werd gedaan.
De schrijver dezes heeft in opdracht van Vogelbescherming gedurende
1981 het effect op roeken bestudeerd van enkele gebruikelijke (afschieten
+ neerleggen en neerleggen van roeken) en minder gebruikelijke verjaagmethodes
(angstkreten, gaskanon, Flash Harry's). De vraag was of er een methode
of een kombinatie van methodes is die eenvoudig, goedkoop en snel kan worden
toegepast om roekenschade te minimaliseren, rekening houdend met zowel
het belang van de vogels als dat van de boeren.
Figuur 3 Gaskanon
Verjaagmethodes
Allereerst werd een inventarisatie gemaakt van de verjaagmiddelen die
bekend zijn uit de literatuur. De volgende methodes worden in de literatuur
genoemd:
Na een grondige afweging van de voor- en nadelen van de verschillende middelen werd besloten de volgende nader te onderzoeken:
Effectiviteit methoden
Het effect van deze verjaagmiddelen werd bekeken door, nadat een groep
roeken van een bepaald perceel verjaagd was, van uur tot uur terug te keren
bij dit perceel om te controleren of er roeken aanwezig waren. Ook in de
navolgende dagen werd dit gedaan. Als we de gegevens uit de literatuur
en de resultaten van dit onderzoek met betrekking tot de vijf onderzochte
verjaagmiddelen bekijken, komen we tot de volgende conclusie:
Het afschieten en vervolgens neerleggen van de roeken is effectief.
De methode is nogal bewerkelijk, en het is vaak onmogelijk op het perceel
waar de roeken zitten er één te schieten, omdat de vogels
zeer alert zijn. Het komt er op neer dat men veel in het veld moet zijn,
en de vogels moet besluipen. De jagers vinden het vaak bezwaarlijk om de
hele dag achter de roeken aan te moeten zitten. Vaak is men gedwongen elders
één of meer roeken te schieten en vervolgens op het schadeperceel
neer te leggen.
De dode roeken werden neergelegd, omdat dit gebruikelijk is bij de
boeren, en meer effect zou hebben dan ophangen. Deze methode is de eerste
dag effectief en heeft de volgende dagen minder effect dan de vorige.
Het hoeft geen betoog dat bij beide bovenstaande methodes de belangen
van de individuele roeken nogal in het gedrang komen. De methodes werken
wel selectief, d.w.z. ze beïnvloeden andere soorten niet of weinig.
De resultaten met het gaskanon waren de 1e dag goed, de volgende
dagen minder.
Een nadeel is dat het gaskanon alle vogels verschrikt en dus niet selectief
werkt. Daar staat tegenover dat het de vogels niet doodt.
In dit onderzoek voldeed de flash harry goed.
De flash harry werkt niet selectief, maar doodt de vogels niet.
Bij alle voorgaande methodes is er permanent iets aanwezig in het veld
om de roeken af te schrikken: een dode roek, een molentje of een knallend
apparaat.
Bij de angstkreten echter laat men slechts 1 keer een geluid
horen. De resultaten zijn opmerkelijk goed, zelfs nog na 1 dag. De methode
is weinig bewerkelijk, men kan een groep roeken van een akker verjagen
door plm. 30 seconden een angstkreet te laten horen. Het is niet nodig
veel tijd te verliezen met het besluipen van de vogels; op afstanden van
100 en 200 meter bereikt het geluid de vogels al. De vogels werden altijd
onmiddellijk door de angstkreten verjaagd (figuur 5)! Men kan het geluid
laten horen vanuit de auto, vanaf de fiets of te voet.
De apparatuur die gebruikt kan worden voor het weergeven van de angstkreten
bestaat uit een cassetterecorder, tegenwoordig te koop voor ongeveer 100
gulden en in veel huishoudens aanwezig, en een hoornluidspreker van 65
gulden (figuur 6). Angstkreten werken selectief, en bezorgen de vogels
weinig nadelen. In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de effekten
(op lange en korte termijn), de bewerkelijkheid, de kosten, de selectieve
werking en het belang van de vogels m.b.t. onderzochte methodes op grond
van gegevens uit de literatuur en resultaten van dit onderzoek.
|
Conclusies
Het blijkt dat het met alle middelen die onderzocht zijn mogelijk is
om het gewas tenminste enige dagen tegen roeken te beschermen.
Wanneer we een vergelijking maken tussen de verjaagmethodes moeten
we concluderen dat er een belangrijk verschil zit in de bewerkelijkheid.
Gaskanon, flash harry en vooral angstkreten brengen minder werk met zich
mee dan het afschieten en neerleggen van dode roeken. Daarnaast is het
een belangrijk voordeel dat er geen vogels gedood behoeven te worden. Wat
betreft de kosten kan men zeggen dat ze bij de onderzochte middelen uiteen
lopen van enkele tientjes tot fl 100,- per jaar. Men zou deze kosten zelfs
nog kunnen drukken door te denken aan een gemeenschappelijke aanschaf van
verjaagmiddelen door een groep landbouwers.
Verjaagmiddelen die roeken in leven laten zijn net zo effectief als
het afschieten, en zelfs handiger in het gebruik, zodat afschot niet acceptabel
is.