De roek heeft van oudsher nogal wat problemen veroorzaakt in de Nederlandse landbouw en werd daarom intensief bestreden. In 1977 werd de jacht op de roek in ons land gesloten. Dit gebeurde in een periode waarin de stand zich, na een dieptepunt in 1970, langzaam aan het herstellen was. Vanaf 1980 werden echter in Drenthe vergunningen ex artikel 53 van de Jachtwet verleend om de weer toenemende landbouwschade door roeken te bestrijden door afschot van deze vogels. In 1980 werden door de vergunninghouders 1104 roeken geschoten. Dit leidde tot protesten van vele natuurbeschermingsorganisaties. Zij waren van mening dat alternatieve methoden om de schade te minimaliseren, zoals verjagen, onvoldoende waren onderzocht. Bovendien waren er voorbeelden te over dat bestrijding van vogelschade in de landbouw, zoals bijvoorbeeld door afschieten, veelal gedoemd is te mislukken door een onvoldoende kennis van de biologie van de betreffende vogelsoort.
Bij een door het Rijksinstituut voor Natuurbeheer
uitgevoerd onderzoek naar de effectiviteit van angstkreten bij verlaging
van roeken in de landbouw (Aerts 1985) is daarom ook onderzoek verricht
naar de foerageerterreinkeuze van de roek en naar het verspreidingspatroon
van deze soort. Tevens werd onderzocht of de gangbare schadebestrijdingsmethode,
afschieten en neerleggen of ophangen van de geschoten roeken op de schadegevoelige
percelen, effectief was.
In dit artikel worden eerst de resultaten
samengevat van het onderzoek naar foerageerterreinkeuze en verspreidingspatroon
van de roek in Zuidoost-Drenthe. Vervolgens worden de resultaten besproken
van de verjagingsexperimenten met behulp van angstkreten en van het neerleggen
of ophangen van geschoten roeken door jagers of boeren. Het artikel wordt
afgesloten met een aantal konklusies over de gebruikte methoden en met
enige suggesties voor "roekvriendelijke" methoden ter preventie van landbouwschade
door deze vogels.
Het onderzoek werd van oktober 1983 tot december
1984 uitgevoerd in de omgeving van Oosterhesselen. Dit gebied is vrijwel
geheel in landbouwkundig gebruik en bestaat voor ongeveer 55% uit weilanden
en voor 45% uit akkers. Er zijn ook enige grote roekenkolonies en er is
relatief veel landbouwschade door deze vogels. De schade treedt voornamelijk
op in het voorjaar op met granen ingezaaide percelen.
In alle seizoenen foerageerden de roeken
voornamelijk op een of twee perceeltypen. Gedurende het hele jaar was weiland
het belangrijkste perceeltype. In de zomermaanden, toen er vrijwel geen
alternatieve voedselbronnen waren, foerageerden vrijwel alle roeken op
weilanden.
In het voorjaar vertoonden de roeken een
zeer hoge motivatie om op ingezaaide percelen te foerageren. Op dit perceeltype
treedt dan ook veelvuldig schade op. Het is aannemelijk dat de ingezaaide
percelen in het voorjaar van vitaal belang zijn voor de roeken in het studiegebied.
In deze periode worden de vrouwtjes en de jongen door de mannetjes op het
nest gevoerd. De jongen worden tenminste gedurende de eerste twee weken
uitsluitend met ongewervelde dieren gevoerd. Dit verklaart waarom in april
1984 60% van de roeken in het studiegebied foerageerde op percelen die
ongewervelde dieren opleveren (weilanden, geploegde percelen) ondanks het
feit dat de voedselopname (Kcal/minuut) op deze percelen slechts 1/3 is
van die op met granen ingezaaide percelen! De mannelijke roeken, die op
ingezaaide percelen foerageren, doen dit dus niet voor de jongen, maar
voor zichzelf en voor de vrouwtjes. Dit kan op deze percelen snel en efficiënt
gebeuren, zodat meer tijd overblijft om voedsel te zoeken voor de jongen.
Het is dan ook te verwachten dat verlaging van roeken van ingezaaide percelen
in het voorjaar moeilijk zal zijn, omdat in veel gevallen het alternatief
verhongeren kan zijn. Dat dit een reële mogelijkheid is, blijkt uit
het snelle gewichtsverlies van volwassen roeken in het broedseizoen en
de sterftepiek in april bij volwassen roeken.
In het najaar zijn de roeken weinig gemotiveerd
om op ingezaaide percelen te foerageren. Er hoeven dan geen jongen gevoerd
te worden en er zijn ook volop alternatieve voedselbronnen. Er treedt dan
ook over het algemeen weinig schade op.
De roek
is een sociaal levende soort. Hierdoor is het verspreidingspatroon gedurende
het gehele jaar sterk geclusterd. In het broedseizoen foerageerden alle
roeken van de kolonies in het studiegebied binnen een straal van 2,5 km
van de kolonie. Dit leidde tot een sterke concentratie van roeken op een
klein gebied. Hierdoor worden de schadekansen binnen dit gebied erg groot.
Bovendien foerageerden de roeken in deze periode in kleine groepjes, waardoor
verlaging problematisch wordt, omdat steeds andere roeken verjaagd moeten
worden.
|
|
Het geven van afschotvegunningen voor roeken in Drenthe zou heroverwogen moeten worden. |
Uit door Han Leever uitgevoerde verjagingsexperimenten
op niet-schadegevoelige percelen in de zomer bleek dat het gebruik van
angstkreten van roeken goede resultaten opleverde. Dit onderzoek was echter
beperkt van opzet, zodat een uitgebreider onderzoek noodzakelijk was om
te kijken of deze methode in de praktijk bruikbaar zou zijn.
Bij dit onderzoek (Aerts 1985) werden
gedurende het hele jaar op zowel schadegevoelige (ingezaaide percelen)
als niet-schadegevoelige percelen (weilanden, geploegde akkers) verjagingsexperimenten
uitgevoerd. Dit gebeurde door groepen roeken op te zoeken en deze óf
met rust te laten (de blancogroepen) óf te verjagen door weergave
van angstkreten gedurende 30 seconden met behulp van een geluidsinstallatie
vanuit een auto. Vervolgens werd steeds om het uur het aantal roeken op
de percelen geteld. De volgende drie dagen werd dit 2 tot 8 keer per dag
gedaan. Tijdens de voorjaarsinzaai werd dit eveneens gedaan bij ingezaaide
percelen waar door boeren of jagers een of meerdere dode roeken waren opgehangen
of neergelegd.
Het gebruik van angstkreten bleek zeer
effectief te zijn op niet-schadegevoelige percelen gedurende het hele jaar
en op ingezaaide percelen in het najaar. Zelfs drie dagen na een verjagingsaktie
was er nog een statistisch significant effect. In het voorjaar was er op
de ingezaaide percelen binnen vier uur al geen significant effect meer.
Dit is vervelend, want juist op deze percelen treedt de meeste schade op.
Het bleek echter dat ook het afschieten en ophangen of neerleggen van dode
roeken op deze percelen geen statistisch significant effect had (zie tabel
1).
De roek is een van oudsher intensief bestreden soort |
Het blijkt dus dat zowel de weergave van
angstkreten als het ophangen of neerleggen van dode roeken niet geschikt
zijn om landbouwschade door roeken te voorkomen op de percelen waar de
meeste schade optreedt. Dit kan verklaard worden uit de resultaten van
het onderzoek naar foerageerterreinkeuze en verspreidingspatroon. Tijdens
het broedseizoen zijn de ingezaaide percelen waarschijnlijk van vitaal
belang voor de roeken van de kolonies in het studiegebied. Als de roeken
moeten kiezen tussen verhongeren of gevaar lopen, dan nemen ze toch de
risico's die verbonden lijken te zijn aan de aanwezigheid van dode roeken
op het perceel of het horen van de angstkreet van een soortgenoot.
Hierdoor zullen ze dus op de ingezaaide
percelen blijven foerageren. De schade wordt nog vergroot doordat de percelen
over het algemeen niet gelijktijdig ingezaaid worden, zodat de roeken eerst
het ene perceel afwerken en dan hetgeen dat daarna is ingezaaid. De schade
wordt ook nog vergroot door de sterke concentratie van roeken rond de kolonie
in het broedseizoen. Dit blijkt onder meer uit het schadebeeld in de gemeente
Oosterhesselen tijdens de voorjaarsinzaai van 1984. De gemiddelde afstand
van de vijf percelen met schade tot de kolonies op de Klencke bedroeg toen
slechts 400 meter. Het valt te verwachten dat de landbouwschade door roeken
in Drenthe zal toenemen, omdat het areaal aan zomergranen gestaag afneemt.
Hierdoor wordt de foerageerdruk op de overgebleven percelen steeds groter.
Tabel 1. gemiddeld aantal roeken op ingezaaide percelen zomergraan na verjagingsexperimenten met angstkreten of na het ophangen of neerleggen van dode roeken (NS = niet significant).
Dagen na start experiment | 1 | 2 | 3 |
Blanco | 24 | 28 | 23 |
Angstkreet | 19 | 18 | 13 |
Verschil met blanco | NS | NS | NS |
Dode roeken | 19 | 17 | 21 |
Verschil met blanco | NS | NS | NS |
Uit het voorgaande kan gekonkludeerd worden dat het weinig zin heeft landbouwschade door roeken te bestrijden door middel van afschot of verjagingsacties. Deze methoden, en waarschijnlijk elke andere methode, blijken namelijk niet effectief te zijn op percelen waar de meeste schade optreedt. Het afgeven van afschotvergunningen voor roeken in Drenthe zou dan ook heroverwogen moeten worden. Voor de besluitvorming in deze is bovendien van belang dat de landbouwschade door roeken relatief gering is. Tot 1985 was het schadebedrag dat in een jaar in Drenthe is uitgekeerd nooit hoger dan fl 41000,- (1980). Dit schadebedrag vormde 0,17% van de bruto-opbrengst aan zomergranen in dat jaar in Drenthe. Overigens moet men wel bedenken dat individuele boeren behoorlijk gedupeerd kunnen worden. De huidige regeling ter vergoeding van landbouwschade door roeken moet dan ook gehandhaafd blijven. De landbouwschade door roeken kan mogelijkerwijze verminderd worden door een aantal teelttechnische maatregelen. Te denken valt aan een of meerdere van de volgende maatregelen:
AERTS M.A.P.A. 1985. De effectiviteit van angstkreten bij verlaging van roeken Corvus frugilegus L. in de landbouw. (RIN-rapport 85/11) Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Arnhem.
Het in dit artikel beschreven onderzoek werd uitgevoerd op verzoek van de Jachtraad en werd financieel mogelijk gemaakt door het Jachtfonds. Het artikel is geschreven op persoonlijke titel en kwam tot stand op verzoek van de redaktie van Argus. |