ROEK Corvus frugilegus
Rob Lensink (Vogelwerkgroep Arnhem e.o.),1993.
Uit: Vogels in het Hart van Gelderland, pag 433-436
Utrecht : Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische
Vereniging. - lll. - (De avifauna van Nederland; nr. 1)
Status
Jaarvogel; zeer talrijke broedvogel; doortrekker in zeer groot aantal;
wintergast in groot tot zeer groot aantal.
Broedvogels
Verspreiding
De verspreiding van de Roek was tot voor kort beperkt tot het stroomgebied
van de lJssel, met grote kolonies op het landgoed Bingerden, in Doesburg,
in en rond Dieren, in en rond Brummen alsmede bij Baak achter Zutphen.
In 1989 werd een nieuwe vestiging bij Zevenaar ontdekt, in het stroomgebied
van de Rijn. In de omliggende gebieden in Nederland en Duitsland worden
grote kolonies aangetroffen in het stroomgebied van de Oude IJssel en ten
noorden van Zutphen aan weerszijden van de IJssel. Langs de Waal en de
Nederrijn en in de Geldersche Vallei bij Veenendaal liggen verspreid enkele
kolonies.
Broedhabitat
De meeste kolonies zijn gevestigd in bosjes, landgoederen en lanen
met oude bomen te midden van vooral graslanden. Daarnaast wordt in lanen,
boomgroepen en solitaire bomen in de stedelijke omgeving gebroed, onder
meer in Brummen, Dieren en Doesburg. De foerageergebieden liggen in de
directe omgeving van de kolonies, vooral op graslanden in het winterbed
van de IJssel en de westelijke Liemers. De vogels gaan veelal niet meer
dan enkele kilometers van hun nest weg. De Roeken uit de kolonie bij Baak
foerageren voor een groot deel in het lJsseldal en overbruggen daarbij
een afstand van ongeveer vier kilometer.
Nestplaatskeuze
In verschillende jaren is de boomsoort genoteerd waarin de nesten zich
bevonden. De nestbomen lijken een redelijke afspiegeling te zijn van de
samenstelling van het nestbos. Er werden meer dan 22 boomsoorten genoteerd,
waaronder naaldboomsoorten als douglas, Japanse larix, Europese larix,
fijnspar en Abies grandis. De meeste nesten zijn aangetroffen in oudere
bomen met brede kronen als beuk, zomereik, es en plataan.
Aantallen
en dichtheden
In de onderzoeksperiode is het aantal Roeken toegenomen van 542 nesten
in 1975 (0.8 p / 100 ha) tot 1131 nesten in 1980 (1.6 p / 100 ha.) en 2784
nesten in 1987 (4.1 p / 100 ha.); inclusief de kolonies in het gebied Midden-IJssel
steeg het aantal van 866 nesten in 1970 tot 2264 nesten in 1980 en 4609
nesten in 1987. In de tweede helft van de jaren zeventig is het aantal
flink toegenomen. De winter 1978/79 zorgde echter voor een tijdelijk terugval.
Zo daalde op Bingerden het aantal nesten van 521 tot 414. Daarna ging de
toename door. Na de strenge winter 1984/85 trad opnieuw een stagnatie in
de groei op. Het aantal paren stabiliseerde na 1987, maar het aantal vestigingen
nam toe tot 21 in 1989. Deze aantalsontwikkeling geldt ook voor de kolonies
langs de Midden-IJssel. Het grootste aantal nesten werd op Bingerden geteld:
882 nesten in 1984. Tot 1988 lagen de grote kolonies, met hun satellieten,
rond Bingerden, Doesburg en Brummen. In 1984 was er een éénmalige
vestiging bij de vuilverbranding bij Duiven. Het duurde tot 1989 voor een
nieuwe poging richting Rijndal werd gedaan: 5 nesten bij Zevenaar en een
solitair paar bij Lobith. Daarmee bezette de Roek voor het eerst in 30
jaar weer het stroomgebied van de Rijn. In 1990 was bij de vuilverbranding
opnieuw een vestiging met 40 paar (1991 53 nesten, 1992 63 nesten) terwijl
bij Zevenaar twee vestigingen werden gevonden met achtereenvolgens
7 en 4 nesten (1991 16 nesten, 1992 92 nesten). Daarmee lijkt de kolonisatie
van het Rijndal begonnen. De dichtheid aan broedvogels bedraagt in de uiterwaarden
en de Liemers 9.0-13.0 paar 100/ha.
Koloniegrootte
In 1980-89 zijn uit Hart van Gelderland en het aangrenzende gebied
Midden-lJssel 39 vestigingen van Roeken bekend (tabel 8.28). Hiervan bestonden
er 12 de hele periode 1980-90, 3 verdwenen in de loop van de jaren tachtig
terwijl er 18 ontstonden. Zes vestigingen hadden een incidenteel karakter,
want deze werden één of twee jaar gebruikt en in de volgende
jaren niet meer. Op grond van de gemiddelde koloniegrootte in 1980-89 blijkt
dat drie vestigingen gemiddeld meer dan 500 nesten telden: Bingerden (697
nesten), Bronkhorsterveer (512 nesten) en Noorddijk bij Twello (611 nesten).
De helft van de vestigingen had over een periode van tien jaar een gemiddelde
van minder dan 5 nesten. De gemiddelde grootte nam in de loop van de jaren
zeventig toe van 50 in 1970 tot 80 in 1975 en 160 in 1980. Na een maximum
in 1984 (225) nam deze structureel af tot 140 in 1989, hetgeen erop wijst
dat de Roeken meer in kleinere vestigingen zijn gaan broeden. |
Gemiddelde koloniegrootte Roek 1980-89. (Tabel
8.28) |
Aantal Nesten |
0-5 |
6-25 |
26-50 |
51-100 |
101-250 |
251-500 |
>500 |
Aantal kolonies |
19 |
5 |
1 |
5 |
3 |
3 |
3 |
Bijzonderheden
Uit de streek ten noorden van Dieren zijn gevallen van verstoring van
kolonies bekend. Zo zijn in Brummen verschillende malen in maart/april
nesten uitgespoten. Deze acties hebben geen wezenlijke invloed op het aantal
broedvogels gehad. Bovendien verplaatsten de Roeken zich slechts over een
kleine afstand. De grote broedplaatstrouw van de soort ligt hieraan ten
grondslag.
Verleden
De eerste opgaven van Roeken-kolonies stammen Uit 1924 (ongeveer 2000
nesten). In de decennia daarna nam het aantal toe tot bijna 5000 nesten
begin jaren veertig. Bingerden was in die tijd de grootste vestiging met
2095 nesten in 1944. Juist ten noorden van het onderzoeksgebied lagen een
aantal grote kolonies rond Twello (1944 982 nesten, 4 vestigingen,
aanvulling op Feijen 1976), die nog steeds bestaan. Vanaf 1950 nam het
aantal Roeken gestaag af. Het stroomgebied van de Rijn werd begin jaren
zestig verlaten. De laatste opgaven uit deze regio komen uit Arnhem (1963).
In 1967 werd het minimum
in het Hart van Gelderland bereikt, 203 paar verspreid over 4 vestigingen.
In 1970 werden weer 362 nesten geteld. Het huidige aantal nesten in het
onderzoeksgebied ligt beneden het aantal van >4680 nesten in de jaren veertig,
ook als het thans nauwelijks bezette stroomgebied van de Rijn buiten beschouwing
wordt gelaten (> 3300 nesten in IJsseldal).
De Roek is wegens vermeende overlast voor de landbouw in de eerste
helft van deze eeuw met wisselende intensiteit bestreden. Desondanks was
er in deze periode een lichte toename. In de oorlogsjaren werd, waarschijnlijk
onder invloed van een verminderde vervolging, een maximum bereikt, zowel
landelijke als in het Hart van Gelderland. Als gevolg van de toenemende
toepassing van kwikverbindingen in zaadontsmettingsmiddelen nam de stand
daarna drastisch af. Na een wettelijk verbod op deze middelen in 1967 en
het sluiten van de jacht in 1977, nam het aantal weer toe. Thans lijkt
de Roek in zijn huidige verspreidingsgebied aan haar maximum te zitten.
Dat het huidige niveau onder dat in de jaren veertig ligt, is niet zo verwonderlijk.
De intensivering van de landbouw heeft het voedselaanbod vermoedelijk verminderd.
De kans bestaat dat door herkolonisatie van het Rijndal de komende jaren
een verdere groei mogelijk is.
Niet-broedvogels
Verspreiding
Buiten het broedseizoen zijn de meeste Roeken te vinden in het IJsseldal
en het aansluitende deel van de Liemers met concentraties rond de kolonies.
Elders langs de rivieren, in de Over-Betuwe en ten noorden van Dieren worden
verspreid kleine groepjes aangetroffen. Dit steunt het vermoeden dat een
groot deel van de lokale vogels hier ook de winter doorbrengt.
Habitat
Foeragerende Roeken worden vooral op graslanden aangetroffen en minder
op akkers. Vaak mengt de soort zich met Kauwtjes. Belangrijke slaapplaatsen
liggen in de kolonies.
Seizoenverloop
Het aantal Roeken langs de rivieren neemt tot medio november toe. In
een milde winter blijft het aantal ongeveer gelijk terwijl in een strenge
winter tot meer dan helft van de vogels de wijk kan nemen. In februari
zijn in alle jaren de meeste vogels geteld. Lokale broedvogels keren dan
vermoedelijk terug naar de omgeving van de broedplaats, terwijl de wintergasten
nog aanwezig zijn. Deze vertrekken doorgaans pas na half maart.
Aantallen
In het seizoen 1978/79 werden langs de rivieren maximaal 800 Roeken
geteld en 11 seizoenen later bijna 2000 ex. Deze toename blijkt uit de
tellingen in het najaar, de winter en het voorjaar. Vanaf 1985/86 trad
een stagnatie in de groei op. Deze ontwikkeling loopt min of meer parallel
met die van de lokale broedvogels. De vraag rijst of in de wintermaanden
hoofdzakelijk de eigen broedpopulatie wordt geteld of dat de aantalsontwikkeling
indicatief is voor die in een veel groter gebied dan alleen het Hart van
Gelderland. Tegenwoordig bedraagt het aantal overwinteraars in een milde
winter naar schatting 4000-5000 ex. en in een strenge ongeveer 2000 ex.
Slaapplaatsen in het onderzoeksgebied worden gebruikt door meer dan 5000
ex. Een deel hiervan foerageert overdag buiten het onderzoeksgebied.
Verleden
In de jaren veertig was de soort een vrij talrijke wintergast, die
verspreid in het rivierengebied voorkwam. Soms foerageerden grote groepen
op de vuilnisbelt van IJsseloord, onder meer >1000 ex. in januari 1943
(dGr). Halverwege de jaren zeventig werden in de winter maximaal enkele
honderden vogels in het onderzoeksgebied geteld (VWG GR). Sindsdien heeft
zich een toename voorgedaan. Het patroon van het aantal vogels in de winter
volgt daarmee dat van de broedvogelaantallen in Nederland, en is mogelijk
indicatief voor een groter gebied als West-Europa. |