Roeken horen bij het IJsseldal, zoals haren bij een hond. We zien ze er
het gehele jaar in groten getale, hun kostje bijeenscharrelend in weilanden
en wegbermen. Erg populair zijn ze natuurlijk niet, het beeld van een grote
groep 'kraaien' roept bij de lieden op het platteland nog immer weerstand
op. De veerbaas die me (tot nu toe) steeds veilig over de IJssel van Dieren
naar Olburgen en v.v. transporteerde wist bijvoorbeeld te melden dat Roeken
'erger zijn dan kraaien' en dat 'geen weidevogelnest en jonge haas veilig
voor ze is'. Enfin, iedereen kent dit soort verhalen. Toch beleven wij
vogelaars er stiekem veel plezier aan, en het tellen van kolonies vormt
in april een welkome afwisseling op het eeuwige gezeul met schrijfplakje
en veidkaarten.
Toch is het alweer lang geleden dat we in de Vlerk iets hebben kunnen
lezen over het wel en wee van Roeken in onze streek. Het laatste artikel
is inmiddels alweer acht jaar oud (Lensink 1989), zodat het de hoogste
tijd is voor een nieuw overzicht.
De telmethode is simpel en doeltreffend; tellen nadat de Roeken zijn begonnen met eileg èn voordat de ontluikende bladeren dit onmogelijk maken (van Dijk & Hustings 1996). Een nauwkeurige nesttelling rond half april levert als regel een goed beeld op. Alle nesten worden geteld. Er bestaat nauwelijks gevaar voor een dubbeltelling omdat niet-bezette nesten door de buren snel met de grond worden gelijkgemaakt. In dit overzicht zijn alleen de kolonies belicht in het werkgebied van de Vogelwerkgroepen Arnhem en Stad en Ambt Doesborgh (ruwweg Midden-Gelderland).
Naar het aantal Roeken in Midden-Gelderland in voorgaande eeuwen kunnen we slechts gissen. De eerste serieuze aantalsopgave dateert van 1924, toen in de streek ongeveer 2000 nesten werden geteld. Dit aantal nam toe tot bijna 5000 in begin jaren veertig (Feijen 1976, lensink 1993). Het aantal nesten in de kolonie op Bingerden bij Angerlo bedroeg in 1944 liefst 2095, één van de grootste van Nederland (Stam 1988). Vanaf 1950 nam het aantal in Midden-Gelderland weer af tot een dieptepunt van 203 paar in 1967, verspreid over vier vestigingen (Lensink 1993). Deze dramatische teruggang was het gevolg van gebruik van chemische ontsmettingsmiddelen van zaaizaad. Na een verbod op het gebruik van deze middelen (1967) en het sluiten van de jacht (1977) begon de Roek aan een gestage opmars.
In de periode 1970-97 is de Roek in Midden-Gelderland bijna vertienvoudigd (figuur 1). Deze toename verloopt echter met horten en stoten. Jaren met een spectaculaire populatiegroei (1984, 1993) worden vaak gevolgd door een even onverwachte afname. De laatste jaren heeft de Roek (even) een pas op de plaats gemaakt. Een negatief gevolg van strenge winters is nauwelijks waarneembaar. Alleen na de barre sneeuwrijke winter van 1984185 was er een forse terugval. Na andere strenge winters (1985/86, 1995/96) was er daarentegen een toename. De winterverliezen blijven wellicht beperkt omdat een deel van onze vogels overwintert in Oost-Engeland (Speek & Speek 1984), waar de winters zachter zijn dan bij ons.
Figuur 1. Aantal getelde nesten van de Roek in 1970-97. De gearceerde balkdelen hebben betrekking op bijgeschatte aantallen
De toename van de Roek vertaalt zich ook in een toename van het aantal kolonies. Na 1984 daalde de gemiddelde koloniegrootte geleidelijk van ca. 250 naar ca. 130 nesten in 1997. Het aantal kolonies nam sterk toe, van acht medio jaren tachtig tot 20-25 in de jaren negentig. Hierbij zij aangetekend dat het complex Bingerden, een wirwar van kolonies en/of subkolonies, voor het gemak als één kolonie is gerekend. De vestiging van Buizerds op Bingerden (inmiddels vier paar) heeft de laatste jaren geleid tot het verlaten van deze traditionele broedplekken, om uit te wijken naar bosfragmenten in de directe omgeving (med. Stam).
Vrijwel alle kolonies bevinden zich langs de rand van het ]Jsseldal (figuur
2). De enige uitzondering hierop vormt de vestiging nabij Zevenaar (afslag
A12), 5,5 km van het IJsseldal verwijderd. De voorliefde voor het IJsseldal
is te verklaren doordat ze hier bij voorkeur het kostje voor de nestjongen
bijeen scharrelen. De laaggelegen rivierkleigraslanden blijven tot ver
in het voorjaar relatief vochtig, waardoor de bodemfauna altijd binnen
snavelbereik blijft. Een flink aanbod aan kleine dierlijke bodemorganismen
is cruciaal omdat de nestjongen hier volledig op zijn aangewezen. Naast
regenwormen worden ook veel ritnaalden (hoofdvoedsel van zeer kleine jongen),
emelten en engerlingen aan de jongen gevoerd (Glutz von Blotzheim &
Bauer 1993).
De adulte vogels houden hun krachten daarnaast op peil met de consumptie
van zaaigoed. Als de kans zich voordoet wordt binnendijks op ontkiemend
mais, en nabij Steenderen op zomergranen gefoerageerd. Deze akkers zijn
ideaal, want ze kunnen op deze wijze in korte tijd veel voedsel met een
hoge voedingswaarde naar binnen werken waardoor ze voldoende tijd hebben
om voeldoende voedsel voor de kieskeurige jongen te zoeken. Veel zaaigoed
wordt echter behandeld met middelen met een vrij hoge toxiciteit zoals
Mesurol, dat bij zaadgoedschenners waaronder de Roek braakneigingen veroorzaakt
(Aerts & Spaans 1987a). De graanakkers kunnen dus maar beperkt door
Roeken worden geëxploiteerd, maar ongetwijfeld nog te veel naar de
zin van agrariërs. Waar de Roeken van Zevenaar precies foerageren
is mij niet bekend. Gezien de maximale afstand van foerageergronden tot
de dichtstbijzijnde kolonie van 2-4 km die Arts & Spaans (1987b) opgeven,
lijkt het niet waarschijnlijk dat de Zevenaar-beesten naar het IJsseldal
vliegen. Ik vermoed dat ze op de kalkloze poldervaaggronden (met zware
klei) ten noorden van Zevenaar rondscharrelen.
Figuur 2. De verspreiding van de Roek in 1995 (bron: SOVON)
Op basis van figuur 1 zou je concluderen dat onze zwartrok zich nu heeft
gestabiliseerd op een niveau van ca. 2900 paren. Zo'n tien jaar geleden
suggereerde ik al eerder dat de groei leek te stagneren (Vogel 1988), waarna
de populatie enkele jaren weer een stevige jump voorwaarts maakte. Ik zal
niet licht weer in deze val trappen; nog maar even afwachten dus.
De toename leidde hoe dan ook nauwelijks tot een areaaluitbreiding.
Zo is de door Lensink (1993) geopperde mogelijkheid dat Roeken het Rijndal
zouden herkoloniseren nog niet uitgekomen. De toename vond plaats door
het stichten van nieuwe kolonies in de directe omgeving van bestaande.
De enige uitbreiding heeft plaatsgevonden in de komkleigebieden van de
Liemers (Zevenaar, Duiven). De uitbreiding blijft voorlopig een bescheiden
karakter houden.
Een woord van dank is op zijn plaats voor allen die de afgelopen 18 jaar zo gedisciplineerd roekenkolonies hebben geteld. Met name de inbreng van Frans Stam (VWG Stad en Ambt Doesborgh) dient hierbij te worden gememoreerd. SOVON, in de persoon van Henk Sierdsema, leverde het verspreidingskaartje.